16 november 2013

Briljant plan voor monnikenwerk


Monnikenwerk, het slaafs overschrijven van een boek, werd overbodig toen de boekdrukkunst werd uitgevonden. Dat leidde tot werken zoals "Die hystorie vanden grooten Coninck Alexander", waarvan hierboven een fragment dat is gehaald van de website van de Koninklijke Bibliotheek.

Tegenwoordig is monnikenwerk een ander woord voor een klus waar je heel veel energie in moet stoppen. Het resultaat van zo'n klus kan heel aangenaam zijn, zoals blijkt uit een plan dat is opgesteld door Arie M. Butterman. Arie heeft zich voorgenomen om het doopboek van 's Gravendeel - dat niet meer bestaat - te reconstrueren aan de hand van secundaire bronnen. Niet alle registers van voor 1811 hebben de tand des tijds weten te weerstaan. Ze zijn bijvoorbeeld verloren gegaan door brand, overstroming of een bombardement.
's-Gravendeel ligt vlakbij Dordrecht, zoals te zien is op het kaartfragment hier onder. Ik vond deze kaart in de atlas van Fredrik V, die wordt bewaard bij de koninklijke bibliotheek in Kopenhagen. De atlas is online te zien.


De doopregisters van 's-Gravendeel zijn er niet meer, wat overigens ook geldt voor andere registers uit de tijd voor de Burgerlijke Stand. Sinds kort is het mogelijk om het Repertorium DTB van het Centraal Bureau voor Genealogie online te raadplegen. Daarin is te zien welke boeken er nog zijn en waar ze bewaard worden.

Hoe het in zijn werk gaat
Terug naar 's-Gravendeel en het idee van Arie Butterman. Zijn redenatie luidt als volgt: als mensen gaan trouwen na 1811, dan moeten ze een uittreksel uit het doopboek inleveren. Al die uittreksels zijn bewaard gebleven in de collecties HuwelijksBijlagen (HB) van de archieven. Tegenwoordig zijn die collecties ook online te bekijken via de https://familysearch.org/search/collection/list#page=1&countryId=1927059. Als een groepje mensen bereid is om die verzameling HB's door te spitten en alle dopen van 's-Gravendeel te noteren, dan kan een deel van het doopboek worden gereconstrueerd.

Volgens Butterman moet op deze manier zo'n 70 procent van het doopboek terug te halen zijn. Het lukt alleen niet bij mensen die vroeg zijn overleden of die nooit getrouwd zijn. Een briljant plan, dus. Wie er meer over wil weten kan de handleiding bekijken op de site van Piet Molema, die me op het spoor zette van dit reconstructieplan.

Hartelijk dank, Piet.

09 november 2013

Taalgebruik bij een steekpartij in 1724 - 2 -

In dit tweede deel ga ik dieper in op de steekpartij en op de manier waarop de getuigen een en ander hebben verteld, in mei 1724.

Er werd uitgebreid onderzoek ingesteld naar de "de begaane manslag van Toon Jansen muller", want niet alleen was de moord een ernstig delict, de molenaar vormde ook een belangrijke schakel in de voedselketen van de stad. Zonder molenaar geen meel en dus kon de bakker geen brood bakken.


Het dossier over de moord beslaat een aantal pagina's en al lezend kon ik een reconstructie maken van de gebeurtenissen.

Hoe het allemaal begon
Voordat de steekpartij plaatsvond, is er onenigheid geweest tussen Toon Jansen, de molenaar, en Harmen Jansen, zoon van Jan Joore. Daarbij zijn enige rake klappen uitgedeeld. Toon had wat we tegenwoordig 'een kort lontje' noemen.

Jan Joore en zijn vrouw liepen naar het huis van Tijmen Elbertsen. Daar zijn enige harde woorden gevallen. Jan Joore kwam naar buiten, achtervolgd door Toon Jansen. In de tuin zijn de twee gaan vechten. Ze vielen op de grond en Jan Joore lag bovenop Toon Jansen. Tijmen Elbertsen heeft Jan Joore aan zijn been van Toon Jansen getrokken. De twee stonden weer op en gingen elkaar weer te lijf. Burgemeester Ingen en Jurrie Ellerbeek kwamen langslopen en zij hebben de twee vechtersbazen uit elkaar gehaald om de vrede te bewaren.
Toen kwam de zoon van Jan Joore, Harmen Jansen, aanlopen met een poltse in zijn handen, waarmee hij Toon Jansen een klap in het gezicht gaf.


Poltse is een wat andere schrijfwijze voor pols, ofwel polsstok. Een houten staak met een schijf aan de onderkant, gebruikt om over sloten te springen. De afbeelding is uit een verhandeling van Roemer Visscher, die stelde: "men moet niet verder springen dan dat zijn pols lang is".

Toon heeft de poltse afgepakt, waarna Harmen wegvluchtte. Even later kwam hij terug met een eind hout om toch zijn gram te halen. Weer een vechtpartij, met de dodelijk messteek tot gevolg.

Taalvarianten
In het verslag worden de getuigen aan het woord gelaten. Hun relaas is opgeschreven zoals ze dat letterlijk gezegd hebben, wat tamelijk uniek is. Het geeft de mogelijkheid om de taal van gewone mensen met elkaar te vergelijken, zodat we kunnen zien hoe ze de klap met de polsstok beschrijven. Daarvoor het volgende lijstje, dat begint met de verwoording van Henrik Loeffsen:
waer mede hij Toon Jansen int aengesigte stiete
Tijmen Elbertsen, in wiens tuin de steekpartij heeft plaatsgevonden, vertelt het als volgt:
Dat Harmen Jansen Toon de muller met een poltse int aengesigte heeft gestoten
Johanna Rietberg oud 32 jaeren, de vrouw van Tijmen Elbertsen, vertelt het in veel minder harde woorden:
Hij heeft de muller met de poltse op de wange gestoten
Willem Jansen oud 29 jaren, liep langs toen het gebeurde en hij vertelde:
dat hij Toon met de poltse voor de kop gestoten heeft
Getuige Jurrien Ellerbeek, 30 jaar oud, heeft in zijn verklaring de volgende woorden gebruikt:
Hij stiet de muller Toon daermede voor de kop
Toon zelf heeft niets meer kunnen zeggen, van hem hebben we alleen - via een getuige - een verbale beschrijving van de voorafgaande botsing tussen hem en Harmen Jansen:
hij heeft mij op mijn bek geslagen

05 november 2013

Taalgebruik bij een steekpartij in 1724

Een van mijn vroege verwanten, Toon Jansen, is op 23 mei 1724 om het leven gekomen bij een steekpartij. Het gebeurde bij zijn eigen molen, een paar honderd meter buiten de stadsmuren van Elburg. Exacte plaats en datum zijn bewaard gebleven in de archieven. Een pronkstuk is de acte van obductie, ofwel de vastlegging van de lijkschouwing zoals we dat tegenwoordig zouden noemen. De twee stadschirurgijns hebben de schouwing uitgevoerd en dat als volgt opgeschreven:


In deze acte staat: "Certificeeren wij ondergeschreven chirurgins der stad Elburgh, dat door order en last van haar Ed[el] aghtb[aren] beijde praesidenten sijn wij gegaen nae de aghterste mole omt lighaem van Antoni Jansen molenaer te openen, en bevonden ande slincker zijde een solutie door een mesch of ander instrument gedaen tussen de eerste en twede waere ribbe sigh penitrerende door diaphragma neffens het misenterium door gaende tot inde leever de diepte omtrent van een vinger lanckt en bevonden dat het selvige dodelijk waer. Dit aldus gedaen op den 23 mey 1724 en praesenteeren des noodts sijnde alst haar wel Ed[ele] en aghtb[are] het sal behagen t selve met eede te sterken.
Wilhelmus Decker Chirurgijn.
Barent Feith Chirurg[ijn]."

Vrij vertaald betekent dit: molenaar Antoni Jansen is in zijn linkerzij gestoken met een scherp voorwerp, mogelijk een mes. Het steekwapen is tussen twee ribben gestoken en het doorboorde daarbij het middenrif en het mesenterium (het gewelfde vlies dat de darmen verbindt met de buikwand) om uiteindelijk de lever te raken. Deze wond was de doodsoorzaak. Het lemmet was ongeveer zo lang als een vinger, dus een centimeter of 12.

De tekst lijkt de toestand van het lijk perfect te beschrijven, maar toch zit er een foutje in. De 1e en 2e ware ribben zitten namelijk bij de hals, de ribben worden al sinds 1568 van boven naar beneden genummerd. Het bewijs hiervoor is te vinden in het 7-delige anatomieboek van Antonie van Wesel, een Brabantse arts, uit 1568:


Ribben 1 tot en met 7 zijn de ware ribben, 8 tot en met 10 zijn de valse ribben en 11 en 12 zijn de zwevende ribben. Waarom de twee chirurgijns het zo hebben opgeschreven? Ze hebben ooit een medische instructie gehad, dat blijkt wel uit het gebruik van de Latijnse termen, maar wellicht is de toen opgedane kennis weggezakt? Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze de ribben opeens andersom hebben genummerd, er zal eerder een vergissing zijn gemaakt tussen ware en valse ribben.

De schouwartsen, zo mag je ze toch wel noemen, hebben geen steekwapen aangetroffen, dus moesten zij dat in hun verslag in het midden laten. Meer zekerheid krijgen we wel uit de getuigenverhoren, die ook allemaal op schrift zijn gesteld. Zo komt Cornelis Leeuwerik aan het woord, die de dader van de steekpartij was tegengekomen op de weg naar Kampen, zonder kleren aan. Leeuwerik leende hem een mantel en vroeg waarom hij ongekleed op weg was naar Kampen. Uit de getuigenverklaring:


Hier is het bewijs dat een mes is gebruikt als steekwapen. Er staat:

en verklaarde tegens Cornelis Leeuwerik, dat hij Toon de muller met een mes in de huyd gestoken hadde maar wiste niet of hij dood of levendig was